Schilder en beeldhouwer Ben Cloots is een artistieke globetrotter die zijn reisimpressies van de azuurblauwe spiegel van de Middellandse zee, de verschroeide aarde in het Spaanse binnenland, de weidse panorama’s van polders, dijken en grachten in Zeeland of de glooiend groene heuvelruggen in Toscane plastisch transponeert tot lyrische, breed en vitaal geborstelde kleurpartijen. Hij schildert naar de natuur, of liever, naar de plekken waar hij ooit verbleef en had opgeslagen in de schuilhoek van zijn herinnering. De illusoire weergave van een stuk visueel waargenomen realiteit. Fel rood, hemelsblauw en zomers geel – grondtonen van de natuur – identificeren zijn palet, beklemtonen zijn haast architectonische vlekkenwaaier, die uitgegroeid is tot een tempestueus abstract expressionisme, een gebald romantisch coloriet, dat een zekere Sehnsucht, een nostalgisch verlangen wakker houdt: zijn persoonlijke en van verre herkenbare poot. Corona heeft echter niet-essentiële verplaatsingen verbannen, wat impliceerde tot een herdefiniëren van zijn plastisch avontuur. De macrowereld wordt uit noodzaak eensklaps omgebogen tot een microkosmos. De eigen Hagelandse tuin, die veilige voor buitenstaanders verborgen plek, herschept zich vandaag als uitlaatklep voor herbronning waarin een nieuwe werkelijkheid, een nieuw plastisch denken voelbaar en tastbaar wordt. De plek waar de afstand tussen kijken, luisteren, handelen in één beweging overgaat. De plek waar de contouren van de waarnemingswereld en de verbeelding van de beschouwer vervagen, wegdeemsteren, één worden. De eeuwige zwerver heeft er opnieuw zijn innerlijke rust gevonden. Althans tijdelijk. Beweging, het wegvluchten, het uitvliegen, deze gewaarwording blijft onderhuids natrillen. Verwacht nu geen spiritueel variabele serie schetsen in olieverf en pastel, geen reflecties van een bomenpartij, noch herfstgebladerte of ontluikende bloemknoppen in de tuinborder. In een lumineus gelaagd kleurenveld en tussen bewegend lineaire vormaccenten laat Ben Cloots een vogel vrij en vrank rondfladderen. De wereld is niet statisch lijkt de boodschap. En met die opvatting sluit hij enigszins aan bij Paul Klee die het mysterie van de vitaliteit ook zocht en weergaf in de samenhang van kosmische en natuurlijke levensvormen.
Maar de vogel op zichzelf is niet de essentie, niet het doel. Wel het vliegen van het beestje, de beweging en de energetische ritmiek. Tekens die hij spelenderwijs maakt in de lucht, vormen de uitdaging. Vogels schrijven op het blad van de lucht, verklaarde Cobrakunstenaar Corneille in een interview met Rommert Boonstra, verschenen in Elseviers Magazine (1982). En als men deze schetsen analyseert, dan ziet men die tekens denkbeeldig groeien. Men voelt als het ware het gefladder, de vogels in hun vrije vlucht. Ik speur diezelfde blijdschap die ook Guido Gezelle hoogstwaarschijnlijk ondervond als hij ’t alderwonderste vertoog rondom in de blauwen schemel van den schoonen voglenhemel in zijn dichttaal wilde vangen. Typerend voor de eigentijdse kunst om het onzichtbare zichtbaar te maken, merk ik in deze emotionele ontlading enkele factoren op die de samenspraak tussen kunstenaar als waarnemer en de vogel als subject verklaren als een metaforische verpersoonlijking. In de verstrengelde chaos maakt de vogel zich los, de identificatie wordt duidelijk en onomkeerbaar. Het verhelderende licht legt de kleuren open, laat ze zinderen en stralen zodat het nagelaten spoor traceerbaar blijft. De vogel vliegt rond, beweegt, huppelt van tak naar tak, speelt haasje over, zoekt onvermoeibaar naar voedsel. Net als de kunstenaar zoekend naar de queeste. Rust versus beweging, gebondenheid versus vrijheid, aarde versus hemel… Schijnbare tegenstellingen die culmineren in de drie kleuren: blauw, geel en rood. Ook hier zijn ze als zelfstandige symboolwaarde present. De werken zijn gebundeld onder de noemer Nature morte. Een titel die in deze coronatijd veelzeggend is. Als verklaring verwijs ik naar de tweede strofe van het gedicht Lentegroen van Gezelle uit april 1895, waarbij ik nu zelfs denk dat de priester-dichter visionair moet zijn geweest.
Gij vlerkendragend volk,
gij allerhande gezwinde,
doorvliegers van de lucht,
de lieve lente lacht
zoo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
’t gemoet, bij lork en linde,
in ’t nieuwgeboren gers,
in ’t onkruid en in ’t riet.
Ik niet !
In deze versregels ligt het dilemma vervat. Corona heeft onze ademruimte drastisch beperkt. Al meer dan een jaar slepen we ons voort van lockdown naar lockdown en de paaspauze bleek niets meer te zijn dan de zoveelste woordspeling. Maar niet voor de vogel die de zomer ruikt en wèl perspectieven heeft ! Naast de olieverfschetsen heeft Ben Cloots deze vogels ook gevat in was, in een formaat tussen 12 en 14 cm, om ze nadien in brons te gieten. De vogelvlucht, illusie van een eeuwig verlangen. Een krachtige vormtaal ontsluit een nadrukkelijk pathos, versluierd tussen zinnelijke ervaring en levensenergie, tussen vergeestelijkte aaibaarheid en materiële schijnvlucht.
Freddy Huylenbroeck | Hamme, 2021-04-15