De tekentafel van Luc Verbist is het speelveld voor de ontplooiing van zijn mateloze scheppingsdrang, een laboratorium waar het naamloze iets in hem – de intimiteit van zijn denken conform de fundamentele betekenis van zijn kunstenaarschap – omgezet wordt in een arsenaal aan beelden dat op dat eigenste moment wel een identiteit krijgt toegemeten, een voelbare aanwezigheid van hand en geest tentoon spreidt, waarin raakpunten met de kunstgeschiedenis worden geprojecteerd. Maar de spiegel is dubbel en aan beide kanten vindt hij er zich terug: een gesublimeerd meesterschap en de vervoering in de vertaling van zijn beleefde emotionaliteit. Ook de begrenzing van de artistieke vrijheid zit onderhuids verscholen, als het ware tussen de plooien van de stof die het onderwerp uitmaken van de studie op het werkblad. Een verwijzing naar de woorden van de dichter Maurice Gilliams – Ik werk moeilijk omdat ik voor iets in mij niet wil onderdoen – kan wellicht als verklaring helpen om de associatieve beeldtaal van Verbist te ontcijferen, een persoonlijke formulering die geprangd zit tussen voetnoot en statement. Net als de literator bekijkt ook Luc Verbist in de eerste plaats zijn eigen levensverhaal met een ongenadige scherpte. In de geladenheid van kleurvlakken en lijnstructuren legt hij doem en vreugde af, visualiseert hij een mozaïek van zichzelf, doordrenkt met de zwaarmoedigheid van de herinnering.
In bovenstaande schets met plooienval zou eventueel de referentie in religieuze zin kunnen gemaakt worden en de plooien van de stof zien als Christus’ opstanding uit het graf. Toen holde Petrus naar het graf, en toen hij er een blik in wierp, zag hij alleen de linnen doeken. (Lc. 24:12). Maar de kijker kan het licht in dit ontwerp evengoed ervaren als een vorm van atheïstische mystiek, als een reflectie van meditatieve ingekeerdheid die de leegte, de afwezigheid verhult. De inwendige stilte als ruimte, als mentale en therapeutische introspectie om vanuit dit niets, vanuit het onvatbare tot de ware werkelijkheid te komen en als individu terug de eigen weg naar het authentieke zelf te positioneren. Luc Verbist schildert niet zomaar een lap stof om zich als een begaafd realist te bewijzen in het voetspoor van de Vlaamse Primitieven. De restauratie van het befaamde Lam Godsretabel van de gebroeders Van Eyck en de propagandamachine die hierrond werd opgezet, kunnen misschien als verantwoording van de keuze van het onderwerp aangehaald worden, maar daar stopt dan ook de vergelijking. Waar Jan Van Eyck eerder de rijkdom van de Bourgondiërs op weergaloze wijze etaleerde in brokaat, zijde, hermelijn, fluweel en de flonkering van edelstenen, zoekt Verbist naar de dieperliggende metafysische kracht van deze plooienval. De fenomenologie van de Franse filosoof Merleau-Ponty krijgt in dit werk een interpretatieve gedachte mee. Vouw, plooi, kreukel, holte, licht en schaduw suggereren zijn être au monde en versmelten zich in het culminatiepunt waarin het afwezige blijkbaar een lichamelijkheid krijgt.
Een gelijkaardige conclusie kan gegeven worden bij het werk met de lelies dat als perfect realistische schets werd gemodelleerd en zodoende als basis diende voor het eindresultaat, rechts ervan afgebeeld. Ook hier geldt de religieuze connotatie: de lelie als zinnebeeld van zuiverheid, maagdelijkheid, onschuld, en als symbool toegewezen aan de Mariafiguur. Een bloem met koninklijke waardigheid en een kleuruitstraling die de kracht van het licht evoceert: de fleur de lys die in de heraldiek ook haar plaatsje heeft. Maar in de thematiek van deze bloem is tevens een contradictie present die de kunstenaar graag uitspeelt. Enerzijds de erotische gedachte, versterkt door het opvallend fallussymbool dat de stampers vertonen. Anderzijds is er eveneens het etiket van doodsbloem. In de vergankelijkheid vindt de lelie haar equivalent. Sereen, zonder woorden, straalt zij als begrafenisritus haar symboliek uit bij rouw en verdriet.
Het nachtelijk en mysterieuze blauw bloedt uit de opengereten wonde. Een Bijbelverhaal als inspiratie voor het eigen verhaal. De penseelstreek wordt de verlenging van zijn gevoel, waardoor die afhankelijk van zijn gemoedstoestand steeds een andere gedaante aanneemt. De metaforiek suggereert hier een dualistisch beeld. In de christelijke iconografie is Christus als het Licht de metafysische bemiddelaar tussen God en de mens op aarde. Verbist schildert echter de lanssteek, introduceert de doodstrijd van het Licht, verzwelgend in het nachtelijk donker. Een dodenveld vol tranende lelies, blank als eerste poedersneeuw Een bloedregen sijpelt gestaag het ochtendgloren in. De martelgang is reflexief, eert zijn geschiedenis, anders maar altijd opnieuw en opnieuw en opnieuw.
Uit zijn recente bomencyclus heb ik een voorbereidend ontwerp en een eindresultaat naast elkaar geplaatst. Vanuit de natuurgetrouwe versie gaat Luc Verbist op zoek naar verborgen kanten, naar duistere krachten en mysterieuze dimensies die metaforisch transporteerbaar zijn naar de eigen leefwereld. Deze knoestige, oeroude boom met doorgroefde bast ervaart de kunstenaar niet zozeer als een bizar natuurverschijnsel en plastisch geschikt object, maar verleent hem de raadselachtigheid om in een onthullend/verhullende werking de chaos, grilligheden en pijnen van groeikracht te visualiseren. Voor de romanticus is deze boomcompositie in zijn nagenoeg levenloze roerloosheid een plek om bij weg te dromen. Voor de meer objectievere kijker leidt de zintuigelijke werkelijkheid een suggestieve voedingsbodem in, een innerlijke tuin waar Verbist in een bewogen spel van licht en donker ons bewust maakt van de paradox, van de dubbelzinnigheid en van de zweem van mysterie die onlosmakelijk in dit werk vervat liggen. In de wisselend evolutieve stoffelijkheid van de boom injecteert hij de negatieve keerzijde van het zijn, de obsessionele machteloosheid, de afschuw en angst voor vergankelijkheid, voor mentale destructie en finaal ten onder gaan. Een rauwe stilte die het alleen-zijn langzaam versmacht, knakt en breekt, waar de schreeuw zonder hoop op bevrijding klinkt. Merkwaardig zijn de titels die hij aan deze boomstudies geeft. Alle bomen hebben hun vaste stek in een parktuin van een psychiatrische instelling, ergens verscholen in Vlaanderen.
Ook de cyclus rond de site van de Koolputten kan gelezen worden als een eclectische prospectie van het eigen levensverhaal, als een getuigenis van persoonlijke indrukken die hij in een melancholisch poëtische beweging op ons netvlies krast. Meesterlijk buigt hij zijn visie om tot een hymne op zijn geboortedorp, waarbij tijd en ruimte tot stilstand komen in een geladen schoonheid, Filip De Pillecyn waardig. Geen melodrama noch een zeemzoeterig sentiment, maar een persoonlijk artistieke interpretatie van lijden en verval. Luc Verbist als plastisch verteller. De kunstenaar als brugwachter die langzaam het draaiend brugdeel dicht draait en de verbinding tussen de beide oevers opnieuw herstelt. Reflectie op de eigen plaats in de eigen tijd. Een kunstenaar met een klassieke houding, zijn eigen mythe schrijvend.
Freddy Huylenbroeck │Hamme, 2021-03-30