De intimiteit van het schetsboek V – Theo DE WILDE

 

Driekoningen, Driekoningen,
geef mij ‘ne nieuwen hoed;
m’nen ouwen is versleten
ons moeder mag’t nie weten,
ons vaoder hedet geld
al op de rooster geteld

Driekoningen zingen: waar is de tijd heen? Theo De Wilde brengt met zijn schetsbladen dit oude volksgebruik terug in herinnering. Jaarlijks op 6 januari staan zij voor de deur, getooid met enkele oude tafelkleden, een kroon in goudpapier en een kartonnen draaister, een schamele opbrengst van wat kleingeld bij elkaar te zingen. Waar vroeger volwassenen op pad gingen tussen oudjaar en het Driekoningenfeest om het Bijbels verhaal luister bij te zetten, begint nu ook de kinderversie van Melchior, Balthasar en Gaspar een rariteit te worden in het straatbeeld. En Corona zal de verdwijntruc zelfs nog bespoedigen, nu ook deze traditie verboden werd door de overheid als maatregel tegen de verspreiding van het virus.

Er kwamen drie koningen met ene ster / zij kwamen van bij en ze kwamen van ver, dicteert de christelijke iconografie die de reis vertelt van de drie wijzen uit het Oosten op weg naar Bethlehem om er de geboorte van het pasgeboren kindje Jezus te eren. Waar zijn de sappige verhalen heen van die typisch Vlaamse figuren, sloebers en arme schooiers als Suskewiet, Pietje Vogel en Schrobberbeeck uit de kerstlegende En waar de ster bleef stille staan van Felix Timmermans? Vandaag echter dwalen de Drie Koningen verloren / en klagen met matte stem, / aan een wereld die niet wil horen / om het licht boven Bethlehem, dicht Ben Van Eysselsteyn in zijn bede: Laat het sneeuwen, Heer! (Den Haag, 1959). Verspeeld hebben wij inderdaad wierook, mirre en goud. Een besluit dat priester- dichter Anton van Wilderode ook in zijn Ballade der Heilige Driekoningen (1988) tussen de lijnen door verwoordde met de vraag: Ach, zullen in Vlaanderen drie op tien / bereid en gelukkig het Kindeke zien?

Tijdens zijn lange loopbaan als kunstenaar heeft Theo De Wilde deze verhalen over het echte leven steeds een warm hart toegedragen. Tot op vandaag. Getuige hiervan is deze selectie schetsen uit zijn kunstige boeken. Want ik kan moeilijk over schetsboeken spreken. Zijn tekeningen, vaak in gemengde technieken, hebben voor het overgrote deel een autonoom artistiek karakter, veelal omwille van hun directe en spontane beeld scheppende vorm. Met rake trekken en een zwierige speelsheid rapporteert Theo De Wilde zijn eigen subjectieve belevingswereld. Deze tekeningpareltjes zijn gebundeld in mappen en fardes, of hangen al dan niet ingelijst aan de wand in het atelier, wachtend op het goeddunkend oog van de bezoeker.

 

 

De Drie Koningen, gepakt en gezakt, verkiezen vandaag het spoor boven de kamelen om het lange traject af te leggen, of misschien biedt de koersfiets wel een alternatief; de spelers van het kerstverhaal, ieder geïsoleerd in zijn eigen bubbel en de duif als personificatie van de Heilige Geest nauwlettend toekijkend of de social distancing binnen de regeltjes gebeurt; de drie wijzen met mondkapje op kraambezoek; de strompelende koninkjes die in tegenstelling tot de moraliserende vingerwijzing in Breugels Parabel van de blinden hier uit volle borst hun kinderlijke gelukzaligheid verkondigen, … Zwei Seele wohnen ach in meiner Brust en deze uitspraak van Goethe is ook van toepassing op de tekeningen van De Wilde. Zij tonen aan dat een twee-eenheid plastisch ook positieve kanten heeft. De existentiële onmin die vandaag de kop opsteekt, krijgt de zalving van de goedheid, het geruststellende schouderklopje van de meester. Hij observeert scherp, reageert geamuseerd. Zijn potlood, krijt en penseel zijn de vertellers en registreren de positieve kant, de warmte, de intensiteit van het leven. Geen cru antwoord, maar een innerlijk licht dat ver buiten dit teken- en schilderwerk straalt. Als kunstenaar heeft hij de wereld en de werkelijkheid nodig, zijn eigen habitat. Maar de realiteit waarvan hij uitgaat, wordt naar zijn hand gezet, wordt vertaald in een plastische vrijheid. De eeuwige ontdekkingsreiziger die al wat hem het nauwst aan het hart ligt, met speelse vinnigheid en schalkse schoonheid in beeld brengt. De blije geest van het kind heeft daarin een voorname plaats. En in die beeldenroes doet De Wilde ons denken, neen, zelfs geloven, dat de eeuwige jeugd in zijn kunst vervat is. Zou hij, als eigentijds kunstenaar met optimistische visie op de wisselende structuren en metamorfoses van onze utopische knip- en plakmaatschappij, zelf geen magiër uit het Oosten kunnen zijn, pendelend langsheen de regenboog, op zoek naar de bronnen van het ware leven?

Freddy Huylenbroeck │Hamme, 2 januari 2021