De intimiteit van het schetsboek IV – Patrik Rogiers

De kunstenaar, scherpomlijnd (bij de schets Ecce Homo van Patrik Rogiers)

Met één pennentrek heeft hij hem te kijk gezet.
Rechtlijnig gekras, enkel bij het hoofd gevlekt;
een duivelsdonkere schaduw die als stinkend
slibwater bedwelmend zwijgend absorbeert.
Lijnen lopen scherpomlijnd langs hem heen,
krijten en bijten, snijden door merg en been.

Hij kan geen kant meer op. Grijpgrage handen
hebben hem sloot gezet. Twijfel groeit.
Omzichtig morst hij met lijn en vlek, houdt
lichtgelovig goudkleur achter de hand.
Ogentroost. Hij raakt de zenuw van het zijn:
God verscholen achter een lik blinde verf.

In de waan het onzichtbare zichtbaar te maken,
herschept hij naar eigen beeld en gelijkenis
zichzelf in veelvoud, laverend tussen de scherven
van de spiegel. Naakter dan naakt, in dubbende
angstvalligheid. Herinnering zuigt onmacht uit de punt
van het penseel. Hoop heeft het laatste woord.

 

 

Met deze voorstudies van Patrik Rogiers blader ik in een klassiek geconcipieerd schetsboek van een schilder-tekenaar die hierin vingeroefeningen, uitprobeersels, thematische ontwerpen, getekende notities en meer uitgewerkte en autonome tekeningen bundelt. Vaak zijn het broze uitdrukkingen, intieme hersenspinsels die al dan niet het concept zullen uitmaken voor latere meer uitgediepte en afgewerkte monumentalere werken. Ieder die ietwat vertrouwd is met het oeuvre van deze kunstenaar weet dat in zijn expressieve beeldtaal zich altijd een geladen stilte aanbiedt, een intuïtieve inleving in de bezielde eigenheid van de steeds weerkerende thema’s die hij bespeelt. Zijn werken dragen veelal een stempel van machteloosheid, van weemoed en pijn, om de onvolkomenheid van de mens en diens verlangen naar het onbereikbare – die Weltschmerz – uit te drukken. Met de voorbije opdrachten rond de Matthäuspassion van Bach en het Lam Gods heeft Rogiers zich in zijn recente werken verdiept in het passieverhaal van Christus. Ook in deze schetsen toont hij de morbide kant van de existentie, de wrangheid van het leven, de gekwetste ziel. Van hen (zijn belagers), van de Christusfiguur, maar ook van hemzelf als kunstenaar. Dit werk mag niet bekeken worden vanuit een religieuze bewogenheid zoals bij Servaes, Georges Minne, Gustave Van de Woestijne of Jacob Smits, noch vanuit een spottend moralisme à la James Ensor of Félicien Rops, maar veeleer vanuit de verzuchtingen van de eeuwige twijfelaar die de delicate grens tussen gevoelswereld en denken aftast. Hij beseft dat het finale kunstwerk boven de uitbeelding moet uitstijgen, uiteindelijk ook de tekst van het verhaal moet doen vergeten voor een betoverend spanningsveld van vorm en kleur. Hierin sluit hij aan bij het credo van de kubistische schilder Georges Braque: La règle qui corrige l’émotion et l’émotion corrige la règle. De emotionele aantrekkingskracht van de kijker wordt dus geboren uit de plastische overtuigingskracht van het kunstwerk. En precies dit gegeven doet hem soms twijfelen, zet hem sloot, naakter dan naakt, in dubbende angstvalligheid, zoals ik in het gedicht verwoord. Maar de kruisopneming en de valpartijen onder de zwaarte van de kruisbalk bieden hem tevens loutering en hoop, sterken hem in de overtuiging dat – net zoals in de evangelietekst van Mattheus – men niet op zoek moet gaan naar het lege graf om de waarheid te vinden. (Mt 28:5, 6)

Freddy Huylenbroeck │Hamme, 2020-12-28